Overdracht Kleefse enclaves

Toen in Parijs op 30 mei 1814 vrede werd gesloten tussen Frankrijk en de Verbonden Staten werd tevens bepaald, dat het gebied van het Koninkrijk Holland zou worden vergroot, omdat de Koning enige schadeloosstelling toekwam daar het geslacht Oranje-Nassau gebied in het tegenwoordige Duitsland was kwijtgeraakt.

De gouverneur van Gelderland vestigde dadelijk daarop de aandacht van de regering in Den Haag op de kwestie van de Kleefse Enclaves, om deze op het vermaarde Congres te Wenen door de Nederlandse afgevaardigden ter sprake te doen brengen. In 1815 is op dit Congres het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden definitief vastgesteld en er is tevens bepaald, dat er een ruil van grondgebied zou plaats hebben tussen dit koninkrijk en Pruisen, in het bijzonder in verband met de afstand door Pruisen van de gebieden, waarover dit opstel handelt.

Gelderland zou een gebied afstaan ten zuiden van 's-Heerenberg, waar de grenzen oudtijds veel dichter bij Emmerik hebben gelopen dan tegenwoordig, Pruisen zou daarentegen de vroegere Kleefse Enclaves overgeven. Men heeft over deze zaak nog geruime tijd onderhandeld totdat er een nader verdrag werd gesloten op 25 mei 1816, waarbij de stad Zevenaar, het vroegere ambt Lymers, de heerlijkheid Wehl, de stad Huissen en het ambt Huissen en Malburgen aan het Koninkrijk der Nederlanden werden afgestaan.

Op 1 juni 1816 vond de overdracht plaats, en sedertdien zijn de lotgevallen van deze gebieden Nederlands geworden en gebleven. Zulks overeenkomstig de wens die de gouverneur van Gelderland [Baron van Lynden] uitte in zijn proclamatie bij de overdracht:

„ . . . Leeft allen te zamen, ingezetenen der gezegde distrikten, lang en gelukkig onder de vaderlijke regering van den Koning der Nederlanden; bebouwt, in rust en vrede, uwe akkers; dat uw koophandel bloeije; brengt, onder eene regering, welke alle godsdienstige gezindheden gelijkelijk beschermt, aan het Opperwezen gemeenschappelijk zoodanige hulde toe, als met uwe gevoelens het meest overeenkomt, en laat aan uwe nakomelingen over, de nagedachtenis van den, onder het bestuur van het Koninklijk huis van Oranje, vernieuwden bloei van Uw dierbaar Vaderland .. ."

De krant deelt mede, dat hij na de receptie terugkeerde naar het „huis van de heer van Nispen, alwaar een prachtig diner in gereedheid was gebragt" en stellig had de hoge gast met zijn gezelschap en de vele andere autoriteiten dat wel verdiend. Jammer genoeg is weer niet opgetekend wie er die dag aanzaten, al is op huize Hoek lang een vaantje bewaard, dat op 1 juni 1816 is gebruikt.

Wel weten we dat de gouverneur na het diner, ongetwijfeld met zijn gastheer, die door de koning korte tijd daarna benoemd zou worden tot districtscommissaris van Zevenaar „zich onledig hield met provisionele voorzieningen", teneinde in afwachting der orders van Z.M. de koning „alle stagnatie in de administratie voor te komen", zoals de krant ons vertelt. De gouverneur overlegde dus met zijn gastheer en besprak allerlei noodzakelijke voorschriften voor de gemeentebesturen, samenhangende met de Nederlandse wetten en voorschriften, die deels verschilden van wat in Pruisen gebruikelijk was.

Bronnen

  • Na honderdvijftig jaar, Schetsen uit de Lymers, 1966, Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg, blz. 10, 25, 26
  • De oude Kleefse enklaves en hun overgang naar Gelderland 1795-1817, Dr. E. J. Th. A. M. A. Smit, blz. 47, 50, 54, 70, 73, 93, 122, 123